De Rijnloge is opgericht 6 juni 1914 in Arnhem als 18e loge in de Nederlands-Belgische jurisdictie van de I.O.O.F. De loge was een afsplitsing van de Thomas Wildey Loge No. 11, die al in 1903 in Arnhem was opgericht en te groot was geworden. Zeven broederen uit die loge werden als bestuur geïnstalleerd en kort daarop werden vijf nieuwe broederen ingewijd. De keus voor de naam lag voor de hand gezien de ligging van Arnhem aan de Rijn en het feit dat er ook al een Maasloge en een Amstelloge bestonden.

De zittingen vonden de eerste tijd plaats in het Arnhemse cultuurpaleis Musis Sacrum, alwaar een Odd Fellowtempel gewijd was. Twee jaar later trok de Rijnloge in bij de Thomas Wildey Loge in Villa Gelders Spijker aan de Parkstraat 47. Later vonden de loges nog onderdak in Maison Verloop aan de Bouriciusstraat 17.

De Arnhemse loges hebben altijd met elkaar opgetrokken. Over de geschiedenis en de activiteiten van de loge vanaf de oprichting tot en met de Tweede Wereldoorlog is verder weinig bekend.

In de Tweede Wereldoorlog werden door de bezetter namelijk alle boeken en archieven van zogenaamd subversieve organisaties gevorderd en deze zijn grotendeels verloren gegaan. De samenkomsten van de loge waren in de oorlog niet langer geoorloofd. Wellicht zijn die “ondergronds” doorgegaan, maar hierover is niets bekend.

Ernstiger en zeer verdrietig was, dat ook Joodse leden van de Arnhemse loges werden opgepakt en afgevoerd. Het is overigens niet onvoorstelbaar dat er onder de leden destijds ook N.S.B.-ers waren die hier de hand in hadden.

Bijzonder is dat één van de leden in het afval van het leeggehaalde logegebouw nog het preegstempel met het zegel van de Rijnloge heeft teruggevonden.

Na de oorlog waren er te weinig leden over om een loge levend te houden en vonden de overgebleven leden onderdak bij de eveneens uitgedunde Thomas Wildey Loge. Een nieuw gezamenlijk onderkomen werd gevonden aan het Roermondsplein 37. De loge kon weer gaan groeien. Op 14 juni 1952 werd de Thomas Wildey Loge weer gesplitst en ontstond als een feniks een hernieuwde Rijnloge, nu als loge No. 62 en met 24 broederen.

In 1984 werd afscheid genomen van het gebouw aan het Roermondsplein en namen de loges hun intrek in een nieuw onderkomen aan de Jansbinnensingel 23. Dit pand kreeg de naam “Arnhems Odd Fellowhuis” en is in de daaropvolgende jaren flink onder handen genomen en smaakvol ingericht.

In die tijd is ook bij de Grootloge aangekaart om de oorspronkelijke nummering in ere te herstellen. In 1992 was het zover en kreeg de Rijnloge weer zijn oude vertrouwde No. 18 terug.

Door teruglopende ledenaantallen in de loges en uiteindelijk het wegvallen van de Thomas Wildey Loge was het niet langer mogelijk het Arnhems Odd Fellowhuis aan te houden. In 2018 is het Odd Fellowhuis aan de Jansbinnensingel verkocht en per 1 juli van dat jaar hebben de Peri Rebekkahloge en de Rijnloge hun intrek genomen in het Logegebouw Arnhem op de grens van Arnhem en Velp aan de Arnhemsestraatweg 360, waarin ook andere loges – meest vrijmetselaars – samenkomen.

Elke Odd Fellowloge heeft een zegel. Dit zegel wordt gebruikt op officiële documenten van de loge, laat vaak enkele symbolen zien en geeft iets specifieks aan over de loge of de stad of streek waarin de loge is gevestigd.

De Rijnloge No. 18 gebruikt in zijn zegel algemene symbolen van de orde: vriendschappelijk geschudde handen, de drie schakels van Vriendschap, Liefde en Waarheid, het alziend oog en de weegschaal als een symbool voor waarheid. Ook de datum van oprichting: 6 juni 1914, staat vermeld. In het lijnenspel is Jugendstil te herkennen.

In het midden van het zegel is een afbeelding te zien van de kade en binnenstad van Arnhem uit die tijd, met daarvoor de schipbrug over de Nederrijn. Deze pontonbrug – de eerste lag er al sinds 1603 – verbond de Betuwe met Arnhem en was belangrijk voor de ontsluiting van dat gebied. De brug werd intensief gebruikt door handelsverkeer. In 1935 is deze brug vervangen door een vaste brug: de Rijnbrug.